-
1 rekening
2 [staat met debet- en creditzijde] account4 [+ voor] [op kosten/ter verantwoording van de genoemde] expense♦voorbeelden:te betalen rekeningen • accounts payableeen rekening betalen/voldoen • pay/settle an account/a billte innen rekeningen • accounts receivableober, mag ik de rekening? • waiter, may I have the bill please?een lopende rekening • current accounteen rekening openen (bij een bank) • open an account (at a bank)iemand iets in rekening brengen • charge something to someone, charge someone for somethingop rekening kopen • buy on accountop rekening van • at the expense ofgeld op een rekening hebben/storten • have money in/pay money into an accountdat is voor mijn rekening • I'll get the bill; 〈 figuurlijk〉 I'll take care of that, leave that to mekosten voor zijn rekening nemen • pay the costs, take care of the costs4 voor eigen rekening • at one's own expense, out of one's own pocket; 〈 handel〉 for (their) own accountdat is geheel voor rekening van de schrijver • that is (entirely) the author's viewde VS nemen 35 % van het wereldverbruik van vlees voor hun rekening • the U.S. accounts for 35 % of the world's meat consumptionje moet een beetje rekening houden met je ouders • you should show some consideration for your parentsrekening rijden • pay-as-you-drive〈 figuurlijk〉 een oude rekening vereffenen • pay off an old grudge, settle an old score -
2 Kappe
Kappe〈v.; Kappe, Kappen〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 das geht, kommt auf seine Kappe • dat is voor zijn rekening; 〈 in België〉 dat komt op zijn kap -
3 Konto
Konto〈o.; Kontos, Konten of Konti of Kontos〉1 rekening, conto ⇒ giro-, bankrekening♦voorbeelden:ein Konto führen • een rekening bijhoudenein Konto sperren • een rekening blokkerenGeld auf ein Konto einzahlen • geld op een rekening storten〈 informeel〉 das geht, kommt auf mein Konto • (a) dat is voor mijn rekening; 〈 (b) figuurlijk〉 dat is mijn schuldder Erfolg kommt auf das Konto unseres Chefs • het succes is aan onze chef te danken -
4 nemen
1 [beetpakken] take2 [in genoemde toestand brengen/laten verkeren] take3 [het genoemde (gaan) doen] take4 [nuttigen] have6 [aanvaarden] take8 [op zijn weg passeren] take9 [op genoemde wijze opvatten] take♦voorbeelden:een kind op de arm nemen • take a baby/child in one's arms〈 figuurlijk〉 neem mijn vader nou • now, take my fathermen neme … • take …in behandeling nemen • start treatingiets op zich nemen • undertake (to do) something; 〈 verantwoordelijkheid〉 take something (up)on oneselfiets ter hand nemen • take something in hand/something upiets tot zich nemen • take somethingvoor zijn rekening nemen • deal with, account foruit elkaar nemen • take apart3 maatregelen nemen • take steps/measuresde moeite nemen om • take the trouble toontslag nemen • resignplaats nemen tussen/in • sit (down)/take a seat between/inwat neem jij? • what are you having?neem nog een koekje • (do) have another biscuiteen krant nemen • take/subscribe to a newspapereen dag vrij nemen • have/take a day offiemand tot man, vrouw nemen • take someone as one's husband/wifedat neem ik niet! • I'm not standing for that!je moet de Engelsen nemen zoals ze zijn • you must take the English the way they are7 de bus nemen • catch/take the/go by buseen taxi nemen • get/take a/go by taxiiemand tot voorbeeld nemen • take someone as an exampleiets niet zo nauw nemen • not bother oneself much about something, not be overparticulariemand (niet) serieus nemen • (not) take someone seriouslyalles bij elkaar genomen • all things consideredstrikt genomen • strictly (speaking)over het geheel genomen • all in alliets ter harte nemen • take something to heart10 〈 religie〉 de Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen • the Lord gave, the Lord hath taken awayiemand het leven nemen • take someone's lifeeen stad nemen • take/capture a city¶ hij nam haar van achteren/met geweld • he took her from behind/by forcewat dacht je? ik neem het er maar eens van • you bet, I'm doing myself proud/I'm helping myself, ( 〈 slang〉 to the goodies)iemand ertussen nemen • pull someone's leghet er (goed) van nemen • live well -
5 fill
n. vulling, hele portie; verzadiging, overvloed--------v. vullen; invullen; verzadigd zijn; vullen (gaatje in tand); uitvoeren; antwoorden op; volmakenfill1[ fil] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vulling ⇒ hele portie, volle maat♦voorbeelden:eat one's fill • zich rond eten————————fill21 zich vullen ⇒ vol worden/raken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vervullen ⇒ bezetten, bekleden4 invullen♦voorbeelden:laughter filled the room • de kamer vulde zich met gelachthat fills me with pleasure • dat doet me deugdfill a vacancy • een vacature bezettenfill a prescription • een doktersrecept klaarmaken -
6 staan
1 [met betrekking tot personen, dieren] stand2 [op steunpunten rusten] stand3 [in een toestand, hoedanigheid zijn] stand ⇒ be4 [passen, kleden] look6 [weldra zullen] be ready/about to7 [gericht zijn] be8 [bij voortduring met iets bezig zijn] stand ⇒ be9 [geëist worden] carry10 [stilstaan] stand still12 [functie, standplaats hebben] be (employed)13 [eisen] insist ((up)on)♦voorbeelden:1 ga er maar aan staan! • (you) just go ahead and try!; 〈 dat is niet eenvoudig〉 that's no easy mattergaan staan • stand upachter/naast elkaar gaan staan • 〈 ook〉 queue/line upergens onverwacht voor komen te staan • come up against something unexpectedlyiemand terzijde staan • help/support someonekom bij me staan! • come stand beside me〈 figuurlijk〉 waar sta jij in deze zaak? • where do you stand in this?op zijn remmen staan • slam on the brakesdie gebeurtenis staat geheel op zichzelf • that is an isolated incident〈 figuurlijk〉 voor een probleem staan • be faced with/face a problemhiermee staat of valt de zaak • this will make or break the business3 hoe staat de barometer? • what does the barometer say/read?hoe staat het pond? • how high is the pound?zó staat die zaak • that's how the matter standshoe staan de zaken? • how are things?alleen staan • be alonebekend staan als • be known ashoe staat het ermee? • how's it going?, how are things?er goed bij staan • be doing weller goed voor staan • look goodhiertegenover staat echter dat … • on the other hand, however, …zij staan sterk • they are in a strong positionzijn ogen staan wazig • he has a hazy look in his eyesboven iemand staan • be above someonebuiten iets staan • not be involved in somethingin zijn twee staan • be in second (gear)in de grondverf staan • have an undercoat onin de schuld staan • be in debthoe staat het met de gezondheid? • how is your health?onder iemand staan • be under someonede verwarming staat op 18° • the heating is at 18 degreesde snelheidsmeter stond op 80 • the speedometer showed 80ergens ambivalent tegenover staan • be ambivalent about somethingergens positief tegenover staan • think something is a good thing7 staat tot 14 als 8 staat tot 16 • 7 is to 14 as 8 is to 16zij staat derde in het algemeen klassement • she is third in the overall rankingwie staat er nummer één? • who is number one?zoals de zaken nu staan • as things now standdie kleur staat er niet bij • that colour clashesdat kapsel staat u goed • that hairstyle suits youdie jas staat netjes • that jacket looks smarter staat geschreven • it is written, it says in the Bibleer staat niet bij wanneer • it doesn't say whenhet staat niet in Van Dale/in de krant • it's not in Van Dale/the paperwat staat er in de krant over Thatcher? • what does it say in the paper about Thatcher?het staat in de wet • the law says soin de tekst staat daar niets over • the text doesn't say anything about iter stond een waarschuwing op • there was a warning on itwat staat er op het programma? • what's on the programme?i.e. staat voor id est • i.e. stands for id ester staat nog 100 pond (schuld) • there is still £100 outstanding8 verlegen/raar staan (te) kijken • feel embarrassed/strangeergens van staan (te) kijken • be flabbergastedze staat al een uur te wachten • she has been waiting (for) an hourkoud staan (te) worden • be getting colder staat een hoge beloning op zijn hoofd • there's/he's got a high price on his headde vijand tot staan brengen • stop the enemysta of ik schiet! • stop or I'll shoot11 laat maar staan • just leave it (alone/there)laat staan dat … • not to mention (that) …hij kon nauwelijks spreken, laat staan zingen • he could barely speak, let alone singzijn eten laten staan • leave one's foodzijn baard laten staan • grow a beardhij liet nog wat op zijn rekening staan • he left some money in his accounter staat nog wat van gisteren • there is some left over from yesterdayhij staat op goede manieren • he insists upon good mannerser staat ons heel wat te doen • there is a whole lot (waiting) to be doneer staat hem wat te wachten • there is something in store for him -
7 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van) -
8 gehen
gehenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉5 komen, reiken♦voorbeelden:1 jemanden gehen lassen • 〈 (a) informeel〉iemand met rust laten, iemand laten (doen); (b) iemand loslatensich gehen lassen • zich laten gaanschlafen, schwimmen gehen • gaan slapen, zwemmenso gut es (eben) geht • zo goed en zo kwaad als het gaatmir ist es ebenso, genauso gegangen • (a) mij is het ook zo vergaan; (b) op mij is het ook zo overgekomen〈 informeel〉 wie gehts, wie stehts? • hoe staat het leven?an die Arbeit gehen • aan het werk gaanauf die Jagd gehen • op jacht gaandavon gehen fünf aufs, auf ein Kilo • daar gaan er vijf van in een kiloaus dem Haus gehen • het huis uit gaandas ging gegen seine Überzeugung • dat ging tegen zijn overtuiging inin die Stadt gehen • naar de stad gaan, de stad ingaanich ging in mich • ik keerde in mezelfin die Schule gehen • naar school gaanin Schwarz gehen • in het zwart (gekleed) gaansie geht ins zehnte Jahr • ze gaat haar tiende jaar inins Kino gehen • naar de bioscoop gaanmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaannach dem Äußeren gehen • op het uiterlijk afgaanwenn es nach mir ginge • als het aan mij lagmir geht nichts über ein Bier • er gaat mij niets boven een pilsjedas geht über meine Kräfte • dat gaat mijn krachten te bovenvon jemandem gehen • bij iemand weggaanich gehe zu meinem Onkel • ik ga naar mijn oomzur Schule gehen • naar school gaanam Stock gehen • met een stok lopener geht auf die 50 • hij loopt naar de 50in die hunderte, Hunderte gehen • in de honderden lopenin die tausende, Tausende gehen • in de duizenden lopenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenvor jemandem gehen • voor iemand (uit) lopen4 das Fenster geht auf die Straße, nach der Straße • het raam ziet uit op de straat, weg5 das Wasser ging ihm bis an die Knie, bis zu den Knien • het water kwam, reikte tot aan zijn knieën6 wer ist an meine Bücher gegangen? • wie heeft er aan mijn boeken gezeten?es ging nicht alles nach ihm • hij kreeg niet in alles zijn zinvor sich gehen • gebeuren, (in zijn werk) gaanwie jemand geht und steht • zoals iemand er (net) bij loopt, zomaar, spontaanII 〈overgankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:1 ich bin diesen Weg schon oft gegangen • ik heb deze weg al vaak gedaan, gelopen♦voorbeelden: -
9 vragen
1 [een vraag stellen] ask (for)2 [verzoeken] ask, demand ⇒ request♦voorbeelden:1 een politieagent de weg vragen • ask a policeman for/to show one the wayals ik vragen mag, bent u getrouwd? • may I ask whether you are married?zou ik u iets mogen vragen? • would you mind if I asked you a question?; 〈 informeel〉 can I ask you something?daar vraag je (me) wat • you've got me therenu vraag ik je! • I ask you!, really (now)!als je het mij vraagt • if you ask me/want my opinionvragen hoe laat het is • ask (for) the timede rekening vragen • ask/call for the billII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [uitnodigen] ask, invite2 [verlangen] ask, request3 [nodig hebben, verlangen om te bezitten] ask, demand♦voorbeelden:2 hoeveel vraagt hij voor zijn huis? • how much does he want for his house?van iemand het onmogelijke vragen • demand/expect the impossible from someonegevraagd: typiste • wanted: typistje vraagt te veel van jezelf • you're asking/demanding too much of yourselfdat mag ik niet van u vragen • I couldn't ask that of you3 veel aandacht vragen • demand/ask a great deal of attention1 [informeren] ask (after/about), inquire (after/about)3 [kaartspel] [een bod doen] bid, call♦voorbeelden:daar wordt niet naar gevraagd • that's beside the pointdat is om moeilijkheden vragen • that's asking for trouble -
10 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
11 sein
sein12 zijn, zich bevinden3 zijn, plaatsvinden, gebeuren4 afkomstig zijn, stammen5 〈 met 3e naamval〉zijn van, toebehoren aan♦voorbeelden:das kann (doch) nicht sein! • dat kan (toch) niet!es hätte ja sein können • het had toch gekundkann, mag sein • dat kan, mag wel zijnwas soll denn das sein? • wat moet dat (nou) voorstellen?alles, was war, ist und noch sein wird • in het verleden, heden en de toekomstsei doch nicht so! • hè, toe nou!ich will mal nicht so sein • ik zal het dan maar doenwie könnte es auch sonst sein? • hoe kan, kon het ook anders?aus 4 Teilen sein • uit 4 delen bestaan2 (so,) da wären wir! • daar zijn we dan!das Geld ist auf der Bank • het geld staat op de bankbei der Arbeit sein • aan het werk(en) zijnbei der Sache sein • erbij zijn (met zijn hoofd)bei sich sein • bij kennis zijnbeim Lesen sein • aan 't lezen zijn, zitten (te) lezenich war noch nie in Berlin • ik ben nog nooit in Berlijn geweestdie Fenster sind nach dem Garten • de ramen kijken op de tuin uitohne Geld sein • zonder geld zittenes braucht nicht sofort zu sein • het hoeft niet meteen (te gebeuren)etwas sein lassen • iets latenmuss das sein? • moet dat nou?was sein muss, muss sein • wat moet, (dat) moetes hat nicht sein sollen • het heeft niet (zo) mogen zijn, wezen〈 in de winkel〉 was soll es denn sein? • wat zal, mag het zijn (voor u)?ist irgendetwas? • is er iets?das wird niemals sein! • dat zal nooit gebeuren!das war vor 2 Jahren • dat is twee jaar geleden (gebeurd)4 woher ist der Wein? • waar komt die wijn vandaan?aus Griechenland sein • uit Griekenland komenvon wem ist das? • van wie komt dat?welches Buch ist deins? • welk boek is van jou?II 〈 onpersoonlijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 so sei es denn! • het zij zo!es sei denn, dass … • tenzij …seis drum! • voor mijn part!sei es heute oder (sei es) morgen • vandaag of morgen, of het nou vandaag of morgen isdem sei, wie ihm wolle • hoe het ook zijdem ist leider nicht so • dat is helaas niet zowie wäre es, wenn • wat zou je, zouden jullie ervan vinden alses ist an dem • dat is zo, dat kloptes ist an dir, etwas zu tun • het is aan jou, het is jouw taak iets te doen2 ist dir etwas? • is er iets (met je aan de hand)?mir ist kalt • ik heb het koudmir ist schlecht • ik voel me niet goedmir ist schwindlig • ik ben duizeligmir ist nicht danach (zumute, zu Mute) • mijn hoofd staat er niet naarmir ist (so), als (ob) … • ik heb het gevoel dat …mir ist, als hätte ich etwas gehört • ik meen iets gehoord te hebben♦voorbeelden:Hunde sind an der Leine zu führen • honden moeten worden aangelijnd〈 informeel〉 da ist nichts zu machen! • er is niets aan te doen!es ist nichts zu machen, tun • er hoeft niets te worden gedaan, er kan niets worden gedaanwenn ich du wäre • als ik jou wasdas wars, wärs (dann)! • dat was het dan (wel)!, dat was, is alles!du bist mir ja einer! • je bent me er (ook) eentje!nachher, am Ende will es keiner gewesen sein • uiteindelijk heeft niemand het gedaansei es der Mann (oder) sei es die Frau • hetzij de man hetzij de vrouwnichts sein • niets bereikt hebben, het tot niets gebracht hebben(und) sei er (auch) noch so arm • ook al is hij nog zo armIV 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:————————sein2♦voorbeelden:das Buch kostet seine 30 Mark • dat boek kost toch wel 30 markdas Buch ist seine 30 Mark wert • het boek is die 30 mark (wel) waarddas ist nicht unser Problem, sondern seins, 〈 formeel〉seines, das seine • dat is niet ons probleem, maar het zijnedie Seinen, seinen • de zijnen, zijn gezin -
12 score
n. resultaat; puntenstelsel; winstpunt; rangschikking; tientallig; schuld; rekening; partituur; aantekening; spleet, snee--------v. bereiken, winnen, hoog scoren; hoge punten krijgen; aantekenen; spleet, sneescore1[ sko:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stand ⇒ puntentotaal, score3 getrokken/ingesneden lijn ⇒ kerf, kras; striem, schram; lijn6 grief7 onderwerp ⇒ thema, punt♦voorbeelden:1 what is the score? • hoeveel staat het?keep (the) score • de stand bijhoudenlevel the score • gelijkmakenon the score of • vanwegeon that score • daaromrun up a score • in de schulden rakenon this/that score • wat dit/dat betreft————————score23 succes hebben/boeken♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 score off/against/over someone • iemand aftroeven; iemand de grond in trappen 〈 in debat〉; iemand voor gek zettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lijn(en) trekken/krassen ⇒ (in)kerven; schrammen6 een score/puntentotaal halen van 〈 bijvoorbeeld in test〉♦voorbeelden:2 score something (up) against/to someone • iets op iemands rekening schrijven 〈 ook figuurlijk〉; iemand iets aanrekenen -
13 gut
〈 besser, (am) best(en)〉♦voorbeelden:gut die Hälfte • ruim de helftein gutes Stück • een heel stuk, heel, aardig watein gut aussehender Mann • een knappe mangut befreundet sein • goede, dikke vrienden zijngut gelaunt • goedgehumeurdgut gemeint • welgemeend, goed bedoeldjemandem gut gesinnt sein • iemand goed-, welgezind zijngut situiert sein • goed gesitueerd, in goede doen zijngut unterrichtete Kreise • welingelichte kringenihm, mir geht es gut • met hem, mij gaat het goedes sich 〈 3e naamval〉 gut gehen lassen • het ervan nemen, pakkenlass es dir gut gehen! • het beste (ermee)!, het ga je goed!du hast gut lachen! • jij kunt makkelijk lachen!hier ist gut leben, sein • hier is het goed toeven, leef je aangenaam〈 figuurlijk〉 gut liegen • er goed voor, op staanmachs gut! • het beste (ermee)!schlaf gut! • welterusten!mir ist nicht gut • ik voel me niet goed, niet (erg) lekkereinander wieder gut sein • weer goede vrienden zijnes gut sein lassen • het erbij laten, het wel gelovenjemandem, einer Sache gut tun • iemand, iets goeddoenGutes tun • een goede daad, goede daden verrichtenes wird alles noch, schon wieder gut werden • het zal allemaal wel goed aflopen〈informeel; ironisch〉 das kann ja gut werden! • dat kan nog leuk worden!, dat belooft wat!alles Gute! • het beste (ermee)!ich ahne nichts Gutes • ik verwacht, voorzie niet veel goedses hat alles sein Gutes • alles heeft zijn goede kantendes Guten zu viel • te veel van het goedealso gut!, nun gut! • nou goed dan!, okay!du bist gut daran! • jij staat er goed voor, jij bent goed af!schon gut! • goed, goed!, het is (al) goed!dafür bin ich mir zu gut • daar voel ik me te goed voorim Guten • vriendschappelijk, in der minnejenseits von gut und böse • boven het goede en kwade verheven, zonder rekening te houden met de moraaletwas zum Guten lenken • iets ten goede kerenes ist alles wieder gut zwischen uns • het is weer koek en ei tussen onsgut und gern • (zeker) wel, zekeralles gut und schön, aber … • alles goed en wel, maar …so gut wie sicher • zo goed als zekerso gut wie möglich • zo goed mogelijkim Guten wie im Bösen • goedschiks of kwaadschiks -
14 all
adj. al; alle--------adv. alles--------n. allemaal, allen; alles--------pron. alles; allemaal, allen, iedereenall1[ o:l] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉♦voorbeelden:————————all21 alle(n) ⇒ allemaal, iedereen2 alles ⇒ al, allemaal♦voorbeelden:one and all, all and sundry • alles en iedereen, jan en allemanthey all have left, they have all left, all of them have left • ze zijn allemaal wegall of the soldiers • al de/alle soldatenwhat's it all about? • waar gaat het nou eigenlijk over?it's all one/the same to me • het kan me (allemaal) niet schelenall that I could see • het enige wat ik kon zienabove all • bovenal, voor allesif you can't, I'll have to do it, that's all • als jij het niet kunt, dan zal ik het moeten doen, zo simpel is/ligt datonce and for all • voorgoedafter all • per slot van rekening, toch, tenslottehe can't walk at all • hij kan helemaal niet lopenif I could do it at all • als ik het maar enigszins kon doendid you do it at all? • heb je het überhaupt/eigenlijk wel gedaan?she spoke very little if (she spoke) at all • ze zei heel weinig, als ze dan al wat zei〈 na bedanking〉 not at all • niets te danken, graag gedaanfor all I care he can get stuffed • wat mij betreft kan hij de pot opfor all I know • voor zover ik weetfor all I know, he might nog come at all • misschien komt hij helemaal niet, weet ik veelin all • in 't geheel, in totaalall in all • al met alit costs all of \\td100 • het kost niet minder dan 100 dollarand all • enzovoort〈 informeel〉 how could you do it, with your handicap and all? • hoe heb je het kunnen doen, en dan nog wel met jouw handicap?→ well well/————————all3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:all right • in orde, okayall worn out • helemaal versletenif it's all the same to you • als het jou niets uitmaaktI've known it all along • ik heb het altijd al gewetenall at once • plotselingpaint it blue all over • schilder het helemaal blauwthere was satisfaction all round • iedereen was tevredenall too soon • (maar) al te gauwI'm all for it • ik ben er helemaal voor¶ all the same • toch, desondanksgo all out • alles geven, alles op alles zettenthe dog was all over me • de hond sprong van alle kanten tegen me opthe family were all over me • de familie verwelkomde me uitbundigall the better/sooner • des te beter/sneller→ all right all right/————————all42 enig(e)♦voorbeelden:today of all days • uitgerekend vandaagof all the nerve/ 〈 Brits-Engels〉 cheek! • wat een brutaliteit!they called on uncle Jim, of all people! • ze gingen nota bene bij oom Jim op bezoek!〈 Amerikaans-Engels〉 it's all wool • het is zuivere/100% wol1 al(le) ⇒ geheel, gans2 al(le) ⇒ ieder, elk♦voorbeelden:1 all (the) angles (taken together) are 180° • alle hoeken van een driehoek (samen) zijn 180°with all my heart • van ganser harte〈 voornamelijk Brits-Engels〉 all the morning, 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉all morning • de hele morgen2 all (the) angles are 60° • elke hoek is/alle hoeken zijn 60°→ that that/ -
15 settle
n. een bank met hoge leuning--------v. regelen; bijleggen; regeling treffen; bevolken; vaststellen; betalen; vestigen, koloniseren; wonen; (be)landensettle1[ setl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————settle21 gaan zitten ⇒ zich neerzetten, neerstrijken♦voorbeelden:darkness settled on the town • duisternis daalde neer op de stadsettle back in a chair • gemakkelijk gaan zitten in een stoelwe haven't yet settled in • we zijn nog niet op ordesettle for something • genoegen nemen met ietssettle into new surroundings • wennen aan een nieuwe omgevingsettle (down) to something • zich ergens op concentreren, zich ergens toe zetten→ settle down settle down/♦voorbeelden:settle with someone • rekening/schulden betalen aan iemand→ settle down settle down/2 vestigen 〈 in woonplaats, maatschappij〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 aan een goede baan helpen, aan de man/vrouw brengen7 schikken ⇒ bijleggen, tot een schikking komen8 〈 informeel〉 afrekenen met 〈 alleen figuurlijk〉 ⇒ tot zwijgen brengen, doen ophouden; betaald zetten♦voorbeelden:4 she settled her mother among the pillows • zij legde haar moeder comfortabel neer tussen de kussensshe settled herself in the chair • zij nestelde zich in haar stoel6 that settles it! • dat doet de deur dicht!settle into • zich thuis doen voelen insettle on • vastzetten op -
16 then
adj. dan--------adv. toen; vervolgens, dan--------n. wanneer, op dat tijdstipthen1♦voorbeelden:————————then2〈 bijwoord〉1 toen ⇒ op dat ogenblik/moment, destijds2 dan ⇒ (onmiddellijk) daarna, verder♦voorbeelden:1 then this, then that • nu dit, dan weer datbefore then • voor die tijdby then • dan, toen, ondertussentill then • tot dan, voor het zover isnot till then • eerst dan, pas van dan afhe was still king then • hij was in die tijd nog steeds koningthen there are the children to look after • (en) dan zijn er nog de kinderen voor wie gezorgd moet worden3 why did you go then? • waarom ben je dan gegaan?¶ then and there • onmiddellijk, dadelijk(but) then (again) • maar aan de andere kant, (maar) per slot van rekeningbut then, why did you do it? • maar waarom heb je het dan toch gedaan?→ now now/ -
17 considérer
considérer [kõsiedeeree]〈 werkwoord〉1 nader beschouwen ⇒ overwegen, onderzoeken♦voorbeelden:tout bien considéré • op de keper beschouwd¶ considérer comme • beschouwen als, houden voorconsidérer que 〈+ aantonende wijs〉 • van mening, oordeel zijn datv1) (nader) beschouwen, overwegen3) waarderen -
18 gevolg
1 [wat uit iets volgt] 〈 vaak ongunstig〉 consequence ⇒ 〈 vaak gunstig〉 result, 〈 uitwerking〉 effect, 〈 uitwerking〉 outcome, 〈 goed〉 success2 [personen die iemand begeleiden] retinue3 [wiskunde] corollary♦voorbeelden:met goed gevolg examen doen • pass an examiets doen met goed gevolg • do something successfullyde gevolgen aanvaarden • accept the consequencesgevolg geven aan een uitnodiging • accept an invitationaan een besluit gevolg geven • carry out a decisiongevolg gevend aan de oproep • in response to the appealgevolg geven/gevend aan een bevel • obey/in obedience to an ordergevolg geven/gevend aan een opdracht • carry out/according to instructionsdie zaak zal nog gevolgen hebben • we haven't heard the last of this (matter)geen gevolgen hebben • have no effect(geen) nadelige gevolgen hebben voor iemand • have (no) adverse effects on someonegeen nadelige gevolgen van iets ondervinden • suffer no ill effects from somethingvoor de gevolgen opdraaien • pay the penalty (of)met alle gevolgen van dien • with all its consequencesten gevolge/tot gevolg hebben • result inde gevolgen ondervinden van • suffer the consequences ofhet gevolg zijn van • be the result ofde gevolgen zijn voor jou(w rekening) • you must take the consequencesmet als gevolg, met het gevolg dat • resulting in, with the result that -
19 über
über1♦voorbeelden:1 dafür hatte er immer was über • dat lag, zinde hem altijd wel¶ eine Sache über sein • iets beu zijn, genoeg van iets hebben————————über2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 über hundert Gäste • over de, meer dan honderd gastenüber zwanzig Jahre (alt) sein • boven de twintig zijn————————über3〈voorzetsel + 3,4〉3 〈voorzetsel + 3〉aan de overkant, overzijde van ⇒ aan de andere kant van, over6 〈voorzetsel + 4; regionaal〉over, in♦voorbeelden:über den See schwimmen • het meer overzwemmenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenfroh über eine Sache • blij om, verheugd over ietsüber eine Sache hin(aus), hinüber • over iets heenein Sieg über jemanden • een overwinning op iemanddie Lampe hing über dem Tisch • de lamp hing boven de tafeler hängte die Lampe über den Tisch • hij hing de lamp boven de tafelüber eine Sache emporragen • boven iets uitsteken3 über den Bergen • aan de andere kant van de bergen, over de bergenüber das Wochenende ans Meer fahren • het weekend naar zee gaanüber eine bestimmte Zeitspanne (hinweg) • gedurende een bepaalde tijdeine Dummheit über die andere • de ene stommiteit na de andere8 über dem Lärm aufwachen • door, van het lawaai wakker worden¶ pfui über dich! • foei (jij, voor jou)! -
20 note
n. aantekening, notitie; noot; toon; opmerking--------v. noteren; opmerkennote1[ noot] 〈 zelfstandig naamwoord〉7 aanzien ⇒ belang, gewicht8 aandacht ⇒ acht, nota♦voorbeelden:1 you must make a mental note to see the dentist tomorrow • je moet niet vergeten morgen naar de tandarts te gaanmake notes • aantekeningen makenmake a note of your expenses • houd bij wat voor onkosten je maakt6 note of carelessness • een zekere achteloosheid, iets van achteloosheidsound/strike a note of warning • een waarschuwend geluid laten horenchange one's note • een toontje lager (gaan) zingen7 of note • van belang, met een reputatie, algemeen bekendtake note of • notitie nemen van, acht slaan op→ right right/————————note2〈 werkwoord〉1 nota nemen van ⇒ aandacht schenken aan, letten op2 (op)merken ⇒ bespeuren, waarnemen3 aandacht vestigen op ⇒ opmerken, melding maken van♦voorbeelden:1 please note that you still have to pay the bill • neemt u er nota van dat u de rekening nog moet voldoen2 you may have noted that I'm a married man now • het zal je wel opgevallen zijn dat ik nu getrouwd ben
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Franz Junghuhn — Fr. Junghuhn. Titelbild zum Aufsatz Franz Wilhelm Junghuhn von A. Wichmann. In: Petermanns Mitteilungen aus Justus Perthes Geographischer Anstalt, 55. Band 1909, Tafel 37 (gegenüber S. 297) … Deutsch Wikipedia
Junghuhn — Fr. Junghuhn. Titelbild zum Aufsatz Franz Wilhelm Junghuhn von A. Wichmann. In: Petermanns Mitteilungen aus Justus Perthes Geographischer Anstalt, 55. Band 1909, Tafel 37 (gegenüber S. 297) … Deutsch Wikipedia
Junghuhns Werke — Franz Wilhelm Junghuhn (1809–1864) zählt zu den bedeutendsten Naturforschern in Niederländisch Indien. Sein Gesamtwerk in Wort und Bild über die von ihm erforschten Gebiete blieb jahrzehntelang wissenschaftlich von herausragendem Wert.… … Deutsch Wikipedia
Frau — 1. Alle Frauen sind Eva s Tochter. Dän.: Alle mandfolk ere Adams sönner og quindfolk Evæ døttre. (Prov. dan., 6.) 2. Alle Frauen sind gut. Die Engländer fügen boshaft hinzu: zu etwas oder nichts. (Reinsberg I, 59.) 3. Alte Frau – Liebe lau. In… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
GreenLeft — Infobox Dutch Political Party party name = GroenLinks party party wikicolourid = GL leader = Femke Halsema partychair = Henk Nijhof EKleader = Tof Thissen TKleader = Femke Halsema EPleader = Kathalijne Buitenweg (of the GreenLeft Green!… … Wikipedia
Jan Elburg — Joannes Gommert Elburg, né à Wemeldinge le 30 novembre 1919 et mort à Amsterdam le 13 août 1992, également connu sous le nom de Jan G. Elburg, était un poète néerlandais qui faisait partie du mouvement littéraire des… … Wikipédia en Français